Vorige week bezocht ik voor de 15e keer in twintig jaar tijd een EAPC-congres. Op zo’n congres, dit keer in Berlijn, komen duizenden bezoekers af. Zij dompelen zich ruim twee dagen onder in honderden lezingen, tientallen sessies en meer dan duizend ‘posters’, vol informatie over alles wat maar – binnen de palliatieve zorgcontext – onderzocht en besproken kan worden. ‘Waarom ga je daarnaar toe’, wordt me regelmatig gevraagd. Nou, hierom.
Ik leerde al vrij snel – direct al bij mijn eerste EAPC-congresbezoek, in 1999 in Genève – dat er op EAPC-congressen geen hard nieuws te halen valt. Wie verwacht dat op zo’n congres de nieuwste behandeling voor symptoom X of Y wordt gepresenteerd, komt van een koude kermis thuis. Want als er al een ‘nieuwste behandeling’ ergens voor bestaat, dan is daar al over gepubliceerd in een vakblad of een weblog. En dat geldt voor al die honderden onderwerpen die voorbij komen: niets wordt daar voor het eerst gezegd of gepresenteerd.
Dat betekent niet dat je geen verrassingen kunt tegenkomen. Ik kan me nog goed herinneren hoe verrast ik zo’n tien jaar geleden was toen ik op een EAPC-congres voor het eerst een Amerikaans zorgprogramma tegenkwam dat zich specifiek richtte op hospicezorg voor levenslang gestraften. Eenzelfde verrassing ervoer ik toen ik tijdens het Berlijnse congres hoorde over de mogelijkheid dat urine gebruikt gaat worden als voorspeller voor een aanstaand sterven. Wie de literatuur over palliatie in de psychiatrie de afgelopen jaren niet heeft bijgehouden, kon verrast worden door de nieuwe naam die daaraan – in Vlaanderen althans – wordt gegeven: crustatieve zorg. En wie afgelopen jaren gemist heeft dat er een complete ‘deathpositive movement’ is ontstaan, zal verbaasd zijn geweest over de hoeveelheid Death Cafes op de wereld. Zo zijn er tijdens een EAPC-congres tientallen ‘nieuwigheden’ te horen. Niet wereldschokkend, maar wel duidend. Duidend hoe de mondiale palliatieve zorgwereld zich beweegt.
Los van die informatieve kant is er een tweede belangrijke reden voor mij om naar zo’n EAPC-congres te gaan. Want laten we wel zijn: eigenlijk zijn al die duizenden EAPC-bezoekers een beetje knettergek. Hoe leuk kan het immers zijn om een paar dagen achter elkaar van ’s ochtends acht tot ’s avonds zes naar lezingen te luisteren of posters te lezen over tal van aspecten van palliatieve zorg? En om in de tussenliggende vrije lunch- of pauzetijd ook nog eens met elkaar te praten over de dingen die je net hebt gehoord of gelezen? Ik vermoed dat 99% van de Nederlanders daar de lol of de zin niet van inziet.
Wat ik bedoel te zeggen: tijdens EAPC-congressen ervaar ik een voor mij vrij wezenlijk community-gevoel. Ik voel me een gek onder de palliatieve gekken. Wie geen toegewijde palliatieve zorgfreak is, houdt het namelijk nog geen halve congresdag vol. En tijdens EAPC-congressen blijkt telkens weer dat een paar duizend m/v vanuit de hele wereld dat een paar dagen lang heel goed aankan. Ik prijs mezelf gelukkig tussen hen. De bezieling zindert er rond.