‘Mocht er tijdens uw verblijf in het ziekenhuis iets mis gaan met uw hart, wilt u dan gereanimeerd worden?’
Het is een vraag die vele honderden keren per dag gesteld wordt in de ziekenhuizen van Nederland. Door dokters aan patiënten. Maar nu is het mijn vader die antwoord op die vraag moet geven. En komt de vraag van de radiotherapeut die verantwoordelijk is voor de behandeling die mijn vader zal krijgen vanwege zijn endeldarmkanker. Pas sinds een paar weken weten we dat hij die heeft.
Voor de behandeling van zijn kanker heeft de arts vier verschillende opties aan mijn vader voorgelegd: een operatie, een langdurende radiotherapie (30 keer bestralen) met aansluitend chemotherapie, een kortdurende radiotherapie (5 keer bestralen) en afwachten.
Mijn vader, die 87 is, geeft direct resoluut aan dat die operatie voor hem geen optie is. ‘Dat wordt een te zware weg.’ Na een korte toelichting van de arts geldt dat ook voor die langdurende radiotherapie, zo geeft hij aan. Blijft over: die kortdurende therapie of niets doen.
‘Niets doen’ brengt het risico met zich mee dat de darm dichtgroeit door de tumor, zegt de arts. Met allerlei nare gevolgen. Voor mijn vader is het snel duidelijk: het wordt dus die kortdurende therapie.
Ik volg het gesprek vanaf de zijlijn, en voel trots voor m’n vader, omdat hij, zo ogenschijnlijk eenvoudig, tot een afgewogen keuze komt.
Maar nu dus die reanimatievraag. Komt hij net zo snel tot een keuze?
Ik hoef me dat maar een seconde af te vragen, want zijn antwoord komt inderdaad heel snel: ‘Nee, dat hoeft dan niet.’
Ik voel opnieuw lichte trots, want dat is eigenlijk het allerbeste antwoord. Althans: als je naar de simpele feiten kijkt.
De feiten haal ik uit een richtlijn ‘Besluitvorming over reanimatie bij kwetsbare ouderen’, die door artsen, verpleegkundigen en ethici is opgesteld. Daarin staat: ‘Publiekscampagnes leggen veel nadruk op het belang van snelle reanimatie om levens te redden. Toch is het goed te beseffen dat reanimatie niet alleen een overlevingskans biedt, maar ook kan leiden tot blijvende ernstige schade.’
Die blijvende ernstige schade die een reanimatie kan veroorzaken is misschien nog niet zo bekend bij ouderen. Denk daarbij aan geheugenproblemen of verlammingen, maar ook aan ribbreuken en longschade. In het verlengde hiervan kan een reanimatie ervoor zorgen dat iemand niet meer zelfstandig kan wonen. Met andere woorden: begin er maar niet aan, want bij slechts een beperkt percentage (5 à 10%) is er géén kans op hersenschade of andere beperkingen.
Mijn vader was niet bekend met deze richtlijn of de cijfertjes. Waarom dan toch dat resolute ‘Nee’?
Het is een combinatie van nuchterheid en levenservaring, zo blijkt. Samen te vatten in een zin die hij ook uitsprak toen hij te horen kreeg dat hij kanker had: ‘Je moet ergens aan dood gaan.’